Na een afwezigheid van tien jaar keert Severino terug naar zijn stam, de Manzeneros, die aan de rand van de Argentijnse Andes wonen. De reden voor zijn bezoek is om zijn jongere broer mee terug te nemen naar het noorden. In zijn geboortedorp treft Severino echter een gespannen en moeilijke situatie aan. Zijn vader Raymundo is onlangs dood aangetroffen. Hij was op het spoor van een bende witte bandieten die vee hadden gestolen van zowel Indianen als kolonisten. Achter deze criminele machinaties zit een schapenfokkerij. Dit bedrijf probeert de Indianen en kolonisten van het vruchtbare land te verdrijven, zodat ze het goedkoop kunnen kopen.